Uitslag van de wormtelling
Als er <50 EPG in de uitslag staat, betekent dit dat er geen eitjes van de betreffende wormsoort zijn aangetroffen. Vijftig eitjes is de drempelwaarde van de McMaster-test zoals die bij het parasitologisch laboratorium wordt uitgevoerd. Het is theoretisch dus mogelijk dat een ezel een EPG = 50 voor een wormsoort heeft (10 eitjes per gram mest) en dat op de uitslag <50 staat. Zeer lage aantallen eitjes worden dus niet opgemerkt. Deze lage EPG’s hebben geen consequenties voor de gezondheid en er is dan ook geen besmetting aanwezig. De EPG gaat met stapjes van 50 omhoog bij het McMaster-mestonderzoek.
De volgende waardes kunnen worden weergegeven op de uitslag: <50, 50, 100, 150, 200, 250, 300, 350, 400, etc. Het advies om een ezel wel of niet te behandelen is afhankelijk van de uitslag van het mestonderzoek (=de EPG), de leeftijd en de omstandigheden waarin de ezel wordt gehouden. Mocht er een besmetting zijn vastgesteld, dan vragen wij u altijd om een aantal aanvullende vragen te beantwoorden, zodat wij u een passend wormbestrijdingsadvies kunnen geven. Of een ezel een lichte of een zware wormbesmetting heeft, wordt niet alleen bepaald door de hoogte van de EPG, maar is daarnaast afhankelijk van de leeftijd en de huisvesting van de betreffende ezel.
Als richtlijn kunt u aanhouden:
Uitleg van uw uitslag
Gefeliciteerd, het mestonderzoek is negatief verlopen. Er is geen behandeling nodig.
Iedere ezel draagt van nature wormeitjes met zich mee. Het is dus mogelijk dat een ezel een EPG=10 voor bloedworm heeft (10 eitjes per gram mest), maar dat de uitslag toch negatief is. De drempelwaarde van het McMaster-onderzoek is namelijk EPG 50 of daarboven. Zeer lage aantallen eitjes worden dus niet opgepikt, maar hebben geen consequenties voor de gezondheid van uw ezel. Er is geen besmetting aanwezig.
Het mestonderzoek is positief verlopen, maar het advies is om niet te behandelen.
Het kan zijn dat er bijvoorbeeld <100 EPG in de uitslag staat, maar dat er toch wordt geadviseerd om niet te behandelen. Het advies om uw ezel wel of niet te behandelen is afhankelijk van de uitslag van het mestonderzoek (=de EPG), de leeftijd en de omstandigheden waarin de ezel wordt gehouden. Iedere ezel draagt van nature wormeitjes met zich mee, maar dit betekent niet dat de ezel ook altijd een behandeling nodig heeft. Dit hangt af van de hoeveelheid wormeitjes die zijn gevonden in de mest van uw ezel. Wij geven u een passend advies aan de hand van deze uitslag.
Het mestonderzoek is positief verlopen. Uw ezel heeft een behandeling nodig.
Of een ezel een lichte of zware wormbesmetting heeft, wordt niet alleen bepaald door de hoogte van de EPG, maar ook door de leeftijd en de huisvesting van de betreffende ezel. Daarom vragen wij u om via de link een aanvullende vragenlijst in te vullen, zodat het parasitologisch laboratorium een passend advies kan opstellen.
Als richtlijn voor de besmetting kunt u aanhouden:
Deze vraag wordt ons regelmatig gesteld. Het achteraf vinden van wormen zorgt voor veel onrust en doet mensen zelfs wel eens besluiten om met mestonderzoeken te stoppen. Echter wordt een mestonderzoek niet uitgevoerd om een uitspraak te doen of het paard wel of geen wormen heeft. Ieder paard heeft immers wormen, zelfs een paard dat net is ontwormd.
De beschikbare wormmiddelen doden maar een gedeelte van de aanwezige wormpopulatie in een paard. Realiseert u zich dat eitjes alleen worden uitgescheiden door volwassen wormen. Als bij het mestonderzoek geen eitjes worden gevonden, maar er zijn wel ontwikkelende jeugdige larven, kan het zijn dat deze larven binnen twee weken volwassen zijn en vervolgens eitjes gaan leggen. Daarom is het ook erg belangrijk dat je frequent mestonderzoek uit laten voren.
Dat er wormen meekomen is dan ook niks om je zorgen over te maken als het paard fit en gezond is. Een paard kan zelf een hele goede weerstand opbouwen tegen maagdarmwormen en de wormen via een natuurlijk proces afvloeien. Als de populatie groeit en het paard niet meer in staat is het zef op te lossen dan is behandeling gewenst Vind je een worm in de mest? Maak dan een foto van de worm en app deze naar ons dan kunnen we altijd meekijken.
Bij spoelwormen zien we zelfs wel eens dat er een volwassen spoelworm wordt gevonden op de dag dat het mestmonster wordt genomen, terwijl het mestonderzoek aantoont dat er geen (spoel)wormen aanwezig zijn. Het kan toevallig zo zijn dat er enkele volwassen mannelijke wormen aanwezig waren. Bij wormen kan het makkelijke geslacht, net zoals andere dieren, geen eitjes leggen.
Wij krijgen inderdaad veel vragen over paardenhorzels. Door alle plaatjes op het internet van horzellarven die aan de maagwand zitten maken veel eigenaren zich zorgen. Paardenhorzellarven, zijn echter niet erg ziekteverwekkend. Omdat de besmettingsniveau’s gering zijn krijgen weinig ezels problemen met horzellarven. Als een ezeleigenaar wil behandelen tegen horzellarven, omdat er bijvoorbeeld veel gele eitjes te zien waren in de vacht van de ezel, adviseren wij om dit te doen na de eerste serieuze nachtvorst. Tijdens de nachtvorst sterven de vrijlevende horzellarfvliegen en is het risico op herinfectie na behandeling afwezig.
Wij adviseren wel om altijd een mestonderzoek in te sturen in de herfst. Er wordt dan een goed beeld verkregen over het infectieniveau op de weides en wij kunnen dan eventueel een advies geven om in de winter problemen met bloedwormen verder te voorkomen.
Met het laatste mestmonster kunnen we een compleet beeld maken van hoe uw ezels in het weideseizoen omgaan met wormen.
Wij tellen alle wormeieren en zullen het totaal rapporteren. We tellen ten eerste de eitjes van de volwassen grote- en kleine bloedworm. Er wordt bij de uitslag geen onderscheid gemaakt tussen de grote- en de kleine bloedworm. Verder controleren we de mest op aanwezigheid van spoelworm- en veulenwormeitjes. U kunt bij ons aanvullende testen bestellen voor onderzoek naar longworm en leverbot.
We controleren ook op lintworm en aarsmade, maar deze zijn niet goed vindbaar door middel van mestonderzoek. Om deze maagdarmwormen uit te sluiten is aanvullend onderzoek gewenst.
Als er lintwormeitjes worden gevonden zullen we deze ook vermelden op het uitslagformulier. Als het mestonderzoek op lintwormen positief is kunnen we met zekerheid zeggen dat uw ezel lintwormen heeft. Echter kunnen we niet uitsluiten dat uw ezels géén lintwormen heeft als we geen eitjes vinden.
Als u wilt testen op lintworm kunt u het beste een EquiSal Lintworm test laten uitvoeren. De lintworm produceert haar eitjes in pakketjes of segmenten. Soms kunt u op de verse mest segmentjes zien. [JK1]
Als er wormen worden gevonden zullen wij u altijd voorzien van een persoonlijk behandeladvies. Zo staat de gezondheid van uw ezel voorop en hoeft u niet onnodig te ontwormen.
Er wordt ook gekeken naar zand in de mest. Om een goede weergave te krijgen van de hoeveelheid zand is het echter belangrijk om dit een paar dagen achter elkaar te testen.
U kunt dit eenvoudig zelf doen. Ga hiervoor naar deze blog.
Paardenhorzellarven kunnen niet worden aangetoond met mestonderzoek. De gele eitjes van de paardenhorzel zijn wel gemakkelijk te herkennen op de vacht van de ezel. Dit is vooral te zien in de zomer en herfst. In het late voorjaar zijn er soms horzellarven op de mest te zien.
Aarsmaden zijn vrijwel nooit te zien in de mest. Ze leggen hun eitjes immers rond de anus van de ezel. Eitjes komen meestal dus niet voor in de mest. Om verspreiding van aarsmaden in een kudde te vermijden zullen wij adviseren om bij een aarsmade besmetting te ontwormen.
Lintwormeitjes worden ook weinig gevonden in de mest. De waarde van een negatieve uitslag is beperkt, want het is dan goed mogelijk dat er toch lintwormen zijn. Daarom adviseert het laboratorium om uw ezel 2 maal per jaar met de EquiSal Lintworm test te laten testen.
Er zijn verschillende situaties waarin een wormeitelling essentiële informatie oplevert over wormbesmettingen van uw paard. We hebben hiervan enkele voorbeelden voor u uitgeschreven.
Infectieuze larven kunnen tot 3 maanden overleven op de weide, vooral bij lagere temperaturen. Matige tot strenge vorst doodt de infectieuze larven. Onderzoek heeft uitgewezen dat de weides door milde winters tot in januari besmet kunnen blijven. Dit betekent dat de ezels tot laat in de winter wel degelijk geïnfecteerd worden. Een wormbestrijdingsprogramma omvat dus ook de wintermaanden.
U kunt zelf mengmonsters insturen, maar dan moet u wel zelf de mest mengen. Neem hiervoor van elke ezel een gelijke hoeveelheid mest, doe alle mest in een emmer en meng de mest van de verschillende ezels grondig. Neem van dit mengsel een klein handje en stuur dit op naar het laboratorium.
Het laboratorium is geen voorstander van mestmengmonsters. Het blijkt meestal dat bij groepen het mestonderzoek positief is en dat vervolgens alle ezels worden behandeld. Dat is niet de bedoeling.
Stel dat er een groep is van 6 ezels, waarvan er 5 geen eitjes uitscheiden en 1 een EPG van 1800 heeft. Bij een voldoende gemengd monster, wordt het gemiddelde EPG 300, waarna het advies zal luiden om te behandelen.
Bij individuele monsters worden alleen ezels met een hoge ei uitscheiding behandeld. Dit zijn in een groep van 7 ezels vaak 1 of 2 dieren.
Wanneer paarden en ezels samen worden gehouden, kan er een verhoogd risico ontstaan op longworminfecties. Longworm, veroorzaakt door de parasiet Dictyocaulus arnfieldi, is een wormsoort die vooral bij ezels voorkomt. Ezels dragen deze worm vaak bij zich zonder duidelijke ziekteverschijnselen. Voor paarden ligt dit anders: zij kunnen wél ziek worden van de longworm.
Ezels kunnen jarenlang larven uitscheiden zonder ziek te lijken. Dit maakt hen belangrijke dragers van de infectie. Het paard is gevoeliger en kan al bij een lagere infectiedruk klachten ontwikkelen. Dit verschil verklaart waarom de combinatie van paarden en ezels extra aandacht vraagt.
Ons advies om de ezel te testen op longworm. Als deze negatief is en de paarden hebben geen klachten dan is het niet nodig de paarden ook te testen op longworm.
Er wordt inderdaad vaak verteld dat moxidectine beter werkzaam is tegen bloedwormen. Dit geldt echter alleen voor het larvale stadia van de bloedwormen. Ivermectine werkt nauwelijks tegen de bloedworm larven. Larvale stadia spelen alleen maar een rol bij jonge paarden of paarden met een gevoeligheid voor infecties die in de voorafgaande nazomer en herfst op een zwaar besmette weide hebben gelopen.
In dat geval overwinteren de opgenomen larven in een soort slaapstand in de darmwand. Bij dit soort paarden heeft moxidectine nut, want bij behandeling (in november/december) zullen ook deze larven worden gedood en wordt het risico op een ‘bloedworm’ infectie verminderd. Door resistentie hebben we nog maar 2 werkzame stoffen voor bloedworm en hier moeten we dan ook zuinig mee omgaan.
Voor een behandeling in het weideseizoen heeft ivermectine daarom de voorkeur. Moxidectine kan gereserveerd worden voor hoge besmettingen of in de winter. Met ivermectine kunnen we het belangrijkste doel bereiken, namelijk voorkomen dat weides zwaar besmet raken en de infectiedruk oploopt.
Steeds vaker zien we korte cursussen aangeboden worden om zelf mestonderzoek te leren doen. Helaas gaat dit in de praktijk vaak mis, met alle risico’s van dien. Natuurlijk is het goed dat paardeneigenaren zich verdiepen in maagdarmwormen, maar door de complexiteit van het onderzoek en de interpretatie van de uitslagen in combinatie met de manier van huisvesting, is deskundigheid noodzakelijk.
👉 Neem de gezondheid van je paard serieus en laat mestonderzoek uitvoeren door professionals.